1. Als ik meer tijd had gehad, *zou* ik een boek *hebben gelezen*. (Hinweis: „zouden“ im Präsens + Partizip Perfekt des Verbs „lezen“)
2. Jij *zou* gisteren naar het feest *zijn gegaan* als je niet ziek was geweest. (Hinweis: Bewegungsverben verwenden „zijn“ als Hilfsverb)
3. Wij *zouden* eerder *zijn vertrokken* als het niet had geregend. (Hinweis: „zouden“ + Partizip Perfekt von „vertrekken“)
4. Hij *zou* meer geld *hebben verdiend* als hij harder had gewerkt. (Hinweis: Perfekt mit „hebben“ für Tätigkeiten)
5. Jullie *zouden* dat project *hebben afgerond* als jullie meer hulp hadden gehad. (Hinweis: „afgerond“ ist das Partizip Perfekt von „afronden“)
6. Zij *zou* die film *hebben gekeken* als ze thuis was gebleven. (Hinweis: „kijken“ als regelmäßiges Verb mit „hebben“)
7. Ik *zou* dat cadeau *hebben gekocht* als ik genoeg geld had gehad. (Hinweis: „kopen“ im Partizip Perfekt „gekocht“)
8. Als hij eerder was gekomen, *zou* hij ons *hebben geholpen*. (Hinweis: „helpen“ mit „hebben“ im Perfekt)
9. Wij *zouden* meer geleerd *hebben* als de docent ons meer had uitgelegd. (Hinweis: Partizip Perfekt „geleerd“ von „leren“)
10. Jij *zou* beter *zijn geworden* als je meer had geoefend. (Hinweis: Zustandsveränderung mit „zijn“ im Perfekt)

1. Als ik eerder wakker was geworden, *zou* ik de trein *hebben gehaald*. (Hinweis: „halen“ mit „hebben“ im Perfekt)
2. Zij *zouden* niet zo laat *zijn aangekomen* als ze de route hadden gekend. (Hinweis: Bewegungsverben mit „zijn“)
3. Jij *zou* meer succes *hebben gehad* als je beter was voorbereid. (Hinweis: Perfekt mit „hebben“)
4. Wij *zouden* het feest *hebben gemist* als we niet op tijd waren vertrokken. (Hinweis: „missen“ mit „hebben“)
5. Hij *zou* de wedstrijd *hebben gewonnen* als hij niet geblesseerd was geweest. (Hinweis: „winnen“ im Perfekt mit „hebben“)
6. Als jullie harder hadden gestudeerd, *zouden* jullie het examen *hebben gehaald*. (Hinweis: „halen“ bei Prüfungserfolg)
7. Ik *zou* je hebben geholpen als je het me had gevraagd. (Hinweis: „helpen“ im Perfekt mit „hebben“)
8. Zij *zou* sneller *zijn gelopen* als ze niet zo moe was geweest. (Hinweis: Bewegungsverben mit „zijn“)
9. Jij *zouden* meer plezier *hebben gehad* als je mee was gegaan. (Hinweis: „plezier hebben“ als Perfekt mit „hebben“)
10. Wij *zouden* onze plannen *hebben veranderd* als het weer beter was geweest. (Hinweis: „veranderen“ mit „hebben“ im Perfekt)