육아는 모든 부모에게 중요한 일입니다. 오늘은 네덜란드어로 육아와 관련된 주요 단어들을 배워보겠습니다.
오프보더 (oppas) – 아이를 돌보는 사람
Mijn zus is vandaag de oppas voor de kinderen.
루이어 (luier) – 아기가 착용하는 기저귀
Kun je de luier van de baby verschonen?
킨더와헨 (kinderwagen) – 아기를 실을 수 있는 유모차
We moeten de kinderwagen meenemen als we gaan wandelen.
슬라펜 (slapen) – 잠을 자다
De baby slaapt al de hele middag.
보틀레 (bottle) – 아기에게 먹이를 줄 수 있는 병
Kan je de bottle met melk vullen?
스펠렛헤 (speelgoed) – 아이들이 가지고 노는 놀이기구
Het speelgoed is overal in de kamer verspreid.
바비트 (babysit) – 아기를 잠시 돌보다
Kan jij vanavond babysitten?
프루트파프 (fruitpap) – 과일로 만든 아기 음식
Ze vindt de fruitpap heel lekker.
발레코메 (welkom) – 환영하다
Je bent altijd welkom om ons te bezoeken.
즈오르겐 (zorgen) – 돌보다, 책임지다
Ik zal voor je kinderen zorgen terwijl je weg bent.
후일레 (fles) – 주로 아기에게 먹이를 주는 데 사용되는 병
De baby huilt, misschien moet je de fles geven.
크루이프레크 (kruiprek) – 아기가 안전하게 기어 다닐 수 있도록 하는 놀이터
Hij speelt graag in zijn kruiprek.
바드티드 (badtijd) – 아기를 씻기는 시간
Het is bijna badtijd voor de kleintjes.
나흐트루스트 (nachtrust) – 밤에 편안하게 쉬는 시간
Zorg voor voldoende nachtrust, het is belangrijk.
모이더메르크 (moedermelk) – 엄마가 아기에게 주는 젖
Moedermelk is het beste voor de baby in de eerste maanden.
키드케르 (kinderkamer) – 아이들을 위한 방
We hebben de kinderkamer vrolijk ingericht.
아우트게푸트 (uitgeput) – 매우 피곤한
Na een hele dag met de kinderen te spelen, ben ik uitgeput.
허겔렌 (huggen) – 껴안다, 포옹하다
Hij houdt ervan om zijn teddybeer te huggen voor het slapengaan.
이 단어들을 통해 네덜란드어로 육아와 관련된 대화를 할 때 도움이 될 것입니다. 네덜란드어 학습을 계속하면서 이 단어들을 자주 사용해보세요.