네덜란드어를 배우면서 대중교통과 통근에 관련된 필수 단어들을 알아보겠습니다. 이 단어들은 일상 생활에서 자주 사용되므로 알고 있으면 네덜란드에서의 생활이 더욱 편리해질 것입니다.
트레인 (trein) – 기차.
Ik neem elke dag de trein naar mijn werk.
버스 (bus) – 버스.
De bus komt over vijf minuten aan bij de halte.
트램 (tram) – 트램.
We kunnen de tram nemen om naar het museum te gaan.
메트로 (metro) – 지하철.
De metro is het snelste vervoermiddel in de stad.
정류장 (halte) – 버스나 트램 정류장.
Wacht je op de volgende bus bij deze halte?
역 (station) – 기차나 메트로 역.
Het station is slechts tien minuten lopen vanaf hier.
티켓 (kaartje) – 입장권이나 표.
Heb je al een kaartje gekocht voor de trein?
월간 패스 (maandkaart) – 한 달 동안 유효한 교통 패스.
Met een maandkaart kun je onbeperkt reizen met het openbaar vervoer.
요금 (tarief) – 요금.
Wat is het tarief voor een enkele reis naar Amsterdam?
환승 (overstappen) – 다른 교통수단으로 갈아타는 것.
Je moet in Utrecht overstappen om naar Maastricht te gaan.
출근 시간 (spitsuur) – 출근 시간.
Tijdens het spitsuur is het erg druk in de trein.
비상구 (nooduitgang) – 비상시 사용하는 출구.
De nooduitgang is duidelijk gemarkeerd en gemakkelijk te vinden.
지연 (vertraging) – 지연.
De trein heeft een vertraging van tien minuten.
취소 (annulering) – 취소.
De vlucht is geannuleerd vanwege slecht weer.
시간표 (dienstregeling) – 운행 시간표.
Kan je de dienstregeling voor de bus naar het centrum opzoeken?
좌석 (zitplaats) – 좌석.
Is deze zitplaats vrij of is hij gereserveerd?
입석 (staanplaats) – 서서 가는 자리.
Tijdens het spitsuur zijn er alleen nog staanplaatsen beschikbaar in de trein.
노선 (route) – 버스나 기차의 노선.
Deze bus volgt een andere route vanwege wegwerkzaamheden.
운전사 (bestuurder) – 버스나 트램을 운전하는 사람.
De bestuurder zal u vertellen wanneer we bij de halte aankomen.
승객 (passagier) – 승객.
Er zijn vandaag veel passagiers op deze trein.
개찰구 (poortje) – 티켓을 확인하는 출입구.
Je moet je kaartje scannen bij het poortje om het station binnen te gaan.
이 단어들을 통해 네덜란드에서 대중교통을 이용할 때 더욱 자신감을 가지고 이동할 수 있을 것입니다. 항상 단어를 연습하고, 사용해 보면서 익숙해지도록 하세요. 네덜란드어를 배우는 것은 새로운 문화와 사람들에게 더 가까이 다가갈 수 있는 좋은 방법입니다.