1. Ik *ga* morgen naar de markt. (동사는 보통 두 번째 위치에 옵니다)
2. Jij *werkt* hard elke dag. (주어 다음에 동사가 옵니다)
3. Wij *kijken* graag naar films. (동사는 주어 뒤 두 번째 위치)
4. Hij *speelt* voetbal in het park. (단순 현재형 동사 위치 확인)
5. Jullie *wonen* in Amsterdam. (동사는 주어 바로 뒤)
6. Zij *leren* Nederlands op school. (동사 위치가 중요함)
7. De leraar *legt* de regels uit. (동사는 주어 다음 두 번째 위치)
8. Ik *heb* vandaag veel te doen. (조동사도 두 번째 위치)
9. Wij *gaan* straks eten. (동사가 항상 두 번째)
10. Jij *moet* nu studeren. (조동사 위치 연습)

1. Ik eet *altijd* ontbijt. (부사는 동사 바로 앞 또는 뒤에 올 수 있음)
2. Hij komt *soms* te laat. (빈도 부사의 위치)
3. Wij spreken *vaak* Nederlands thuis. (부사는 보통 동사 근처에 위치)
4. Zij werkt *hard* aan het project. (부사의 위치 확인)
5. Jullie reizen *nog* naar Frankrijk. (부사 위치 중요)
6. Ik ga *nu* naar school. (시간 부사의 위치)
7. De kinderen spelen *buiten* in de tuin. (장소 부사)
8. Hij leest *goed* Nederlands. (부사의 위치 연습)
9. Wij zien elkaar *snel* weer. (부사의 위치에 주의)
10. Jij moet *eerst* je huiswerk maken. (순서 부사의 위치)