1. Ik *ben* gisteren naar de markt gegaan. (hint: ‘zijn’ 동사의 현재 시제 1인칭 단수)
2. Jij *hebt* een mooi boek gelezen. (hint: ‘hebben’ 동사의 현재 시제 2인칭 단수)
3. Hij *wilt* altijd helpen. (hint: ‘willen’ 동사의 3인칭 단수 현재)
4. Wij *gaan* morgen naar Amsterdam. (hint: ‘gaan’ 동사의 1인칭 복수 현재)
5. Jullie *zien* de vogels in de tuin. (hint: ‘zien’ 동사의 2인칭 복수 현재)
6. Zij *werken* hard elke dag. (hint: ‘werken’ 동사의 3인칭 복수 현재)
7. Ik *kan* goed zwemmen. (hint: ‘kunnen’ 동사의 1인칭 단수 현재)
8. Jij *moet* nu naar huis gaan. (hint: ‘moeten’ 동사의 2인칭 단수 현재)
9. Hij *spreekt* drie talen. (hint: ‘spreken’ 동사의 3인칭 단수 현재)
10. Wij *hebben* veel plezier gehad. (hint: ‘hebben’ 동사의 1인칭 복수 현재)

1. Ik *zag* een mooie film gisteren. (hint: ‘zien’ 동사의 과거 시제 1인칭 단수)
2. Jij *mocht* niet te laat komen. (hint: ‘mogen’ 동사의 과거 시제 2인칭 단수)
3. Hij *had* een nieuwe fiets gekocht. (hint: ‘hebben’ 동사의 과거 시제 3인칭 단수)
4. Wij *waren* op vakantie in Frankrijk. (hint: ‘zijn’ 동사의 과거 시제 1인칭 복수)
5. Jullie *deden* heel goed werk. (hint: ‘doen’ 동사의 과거 시제 2인칭 복수)
6. Zij *gingen* naar het concert. (hint: ‘gaan’ 동사의 과거 시제 3인칭 복수)
7. Ik *kon* het probleem oplossen. (hint: ‘kunnen’ 동사의 과거 시제 1인칭 단수)
8. Jij *sprak* heel duidelijk. (hint: ‘spreken’ 동사의 과거 시제 2인칭 단수)
9. Hij *wilde* meer informatie. (hint: ‘willen’ 동사의 과거 시제 3인칭 단수)
10. Wij *namen* de trein naar huis. (hint: ‘nemen’ 동사의 과거 시제 1인칭 복수)