네덜란드어 현재분사 연습
1. De *lopende* man is mijn buurman. (현재분사: lopen – 걷다)
2. Zij leest een *interessant* boek. (현재분사: interesseren – 흥미를 끌다)
3. Het *glinsterende* water ziet er mooi uit. (현재분사: glinsteren – 반짝이다)
4. We horen de *zingende* vogels in het bos. (현재분사: zingen – 노래하다)
5. De *werkende* mensen zijn moe. (현재분사: werken – 일하다)
6. Hij draagt een *lachende* gezicht. (현재분사: lachen – 웃다)
7. De *stromende* rivier is diep. (현재분사: stromen – 흐르다)
8. Een *bewegende* auto stopt bij het stoplicht. (현재분사: bewegen – 움직이다)
9. Ze kijkt naar de *schijnende* zon. (현재분사: schijnen – 빛나다)
10. Het *brandende* vuur geeft warmte. (현재분사: branden – 타다)
2. Zij leest een *interessant* boek. (현재분사: interesseren – 흥미를 끌다)
3. Het *glinsterende* water ziet er mooi uit. (현재분사: glinsteren – 반짝이다)
4. We horen de *zingende* vogels in het bos. (현재분사: zingen – 노래하다)
5. De *werkende* mensen zijn moe. (현재분사: werken – 일하다)
6. Hij draagt een *lachende* gezicht. (현재분사: lachen – 웃다)
7. De *stromende* rivier is diep. (현재분사: stromen – 흐르다)
8. Een *bewegende* auto stopt bij het stoplicht. (현재분사: bewegen – 움직이다)
9. Ze kijkt naar de *schijnende* zon. (현재분사: schijnen – 빛나다)
10. Het *brandende* vuur geeft warmte. (현재분사: branden – 타다)
네덜란드어 과거분사 연습
1. Het *geschreven* briefje ligt op tafel. (과거분사: schrijven – 쓰다)
2. De *gebroken* vaas is weggegooid. (과거분사: breken – 깨다)
3. Zij heeft een *gekochte* jurk aan. (과거분사: kopen – 사다)
4. Het *gevonden* geld is van mij. (과거분사: vinden – 찾다)
5. De *gedane* klus was moeilijk. (과거분사: doen – 하다)
6. Hij draagt een *gemaakt* cadeau. (과거분사: maken – 만들다)
7. De *gelopen* afstand was lang. (과거분사: lopen – 걷다)
8. Het *gedronken* water was koud. (과거분사: drinken – 마시다)
9. Zij heeft het *vertelde* verhaal onthouden. (과거분사: vertellen – 말하다)
10. De *verloren* sleutels zijn nergens te vinden. (과거분사: verliezen – 잃다)
2. De *gebroken* vaas is weggegooid. (과거분사: breken – 깨다)
3. Zij heeft een *gekochte* jurk aan. (과거분사: kopen – 사다)
4. Het *gevonden* geld is van mij. (과거분사: vinden – 찾다)
5. De *gedane* klus was moeilijk. (과거분사: doen – 하다)
6. Hij draagt een *gemaakt* cadeau. (과거분사: maken – 만들다)
7. De *gelopen* afstand was lang. (과거분사: lopen – 걷다)
8. Het *gedronken* water was koud. (과거분사: drinken – 마시다)
9. Zij heeft het *vertelde* verhaal onthouden. (과거분사: vertellen – 말하다)
10. De *verloren* sleutels zijn nergens te vinden. (과거분사: verliezen – 잃다)