네덜란드어 과거 시제와 현재 완료 시제 비교 연습
1. Hij *liep* gisteren naar school. (과거형 동사 사용, ‘lopen’의 과거)
2. Wij *hebben* al gegeten. (현재 완료 시제, ‘hebben’ + 과거분사)
3. Zij *dronk* koffie vanochtend. (과거형, ‘drinken’의 과거)
4. Jullie *hebben* hard gewerkt deze week. (현재 완료 시제, ‘werken’의 과거분사)
5. Ik *zag* een mooie vogel in het park. (과거형, ‘zien’의 과거)
6. Hij *heeft* een brief geschreven. (현재 완료 시제, ‘schrijven’의 과거분사)
7. Wij *wandelden* langs het strand. (과거형, ‘wandelen’의 과거)
8. Zij *hebben* het boek gelezen. (현재 완료 시제, ‘lezen’의 과거분사)
9. Jij *kocht* een nieuwe jas. (과거형, ‘kopen’의 과거)
10. Ik *heb* mijn huiswerk gemaakt. (현재 완료 시제, ‘maken’의 과거분사)
힌트: 과거 시제는 단순히 동사의 과거형을 사용하며, 현재 완료 시제는 ‘hebben’ 또는 ‘zijn’ + 과거분사 형태로 구성됩니다.
2. Wij *hebben* al gegeten. (현재 완료 시제, ‘hebben’ + 과거분사)
3. Zij *dronk* koffie vanochtend. (과거형, ‘drinken’의 과거)
4. Jullie *hebben* hard gewerkt deze week. (현재 완료 시제, ‘werken’의 과거분사)
5. Ik *zag* een mooie vogel in het park. (과거형, ‘zien’의 과거)
6. Hij *heeft* een brief geschreven. (현재 완료 시제, ‘schrijven’의 과거분사)
7. Wij *wandelden* langs het strand. (과거형, ‘wandelen’의 과거)
8. Zij *hebben* het boek gelezen. (현재 완료 시제, ‘lezen’의 과거분사)
9. Jij *kocht* een nieuwe jas. (과거형, ‘kopen’의 과거)
10. Ik *heb* mijn huiswerk gemaakt. (현재 완료 시제, ‘maken’의 과거분사)
힌트: 과거 시제는 단순히 동사의 과거형을 사용하며, 현재 완료 시제는 ‘hebben’ 또는 ‘zijn’ + 과거분사 형태로 구성됩니다.
네덜란드어 전치사 ‘in’과 ‘op’의 용법 비교 연습
1. De kat zit *in* de doos. (장소, ‘~안에’ 의미)
2. Het boek ligt *op* de tafel. (표면, ‘~위에’ 의미)
3. Wij wonen *in* Amsterdam. (도시나 장소 내)
4. De pen ligt *op* het bureau. (책상 위)
5. Hij stopt zijn hand *in* zijn jaszak. (속에 넣는 동작)
6. De foto hangt *op* de muur. (벽 위)
7. De kinderen spelen *in* het park. (공원 내부)
8. Het bord staat *op* de kast. (가구 위)
9. Zij zitten *in* de klas. (교실 안)
10. De sleutels liggen *op* de plank. (선반 위)
힌트: ‘in’은 ‘~안에’라는 공간 내부를 나타내고, ‘op’은 ‘~위에’라는 표면 위에 위치함을 나타냅니다.
2. Het boek ligt *op* de tafel. (표면, ‘~위에’ 의미)
3. Wij wonen *in* Amsterdam. (도시나 장소 내)
4. De pen ligt *op* het bureau. (책상 위)
5. Hij stopt zijn hand *in* zijn jaszak. (속에 넣는 동작)
6. De foto hangt *op* de muur. (벽 위)
7. De kinderen spelen *in* het park. (공원 내부)
8. Het bord staat *op* de kast. (가구 위)
9. Zij zitten *in* de klas. (교실 안)
10. De sleutels liggen *op* de plank. (선반 위)
힌트: ‘in’은 ‘~안에’라는 공간 내부를 나타내고, ‘op’은 ‘~위에’라는 표면 위에 위치함을 나타냅니다.