動詞の現在形活用練習
1. Ik *werk* elke dag in het kantoor. (現在形の動詞 “werken”)
2. Jij *loopt* snel naar school. (現在形の動詞 “lopen”)
3. Hij *speelt* gitaar in een band. (現在形の動詞 “spelen”)
4. Wij *wonen* in Amsterdam. (現在形の動詞 “wonen”)
5. Jullie *eten* graag fruit. (現在形の動詞 “eten”)
6. Zij *lezen* een interessant boek. (現在形の動詞 “lezen”)
7. De hond *slaapt* op de bank. (現在形の動詞 “slapen”)
8. Ik *fiets* naar mijn werk. (現在形の動詞 “fietsen”)
9. Jij *drinkt* koffie in de ochtend. (現在形の動詞 “drinken”)
10. Zij *schrijven* een brief naar hun vrienden. (現在形の動詞 “schrijven”)
2. Jij *loopt* snel naar school. (現在形の動詞 “lopen”)
3. Hij *speelt* gitaar in een band. (現在形の動詞 “spelen”)
4. Wij *wonen* in Amsterdam. (現在形の動詞 “wonen”)
5. Jullie *eten* graag fruit. (現在形の動詞 “eten”)
6. Zij *lezen* een interessant boek. (現在形の動詞 “lezen”)
7. De hond *slaapt* op de bank. (現在形の動詞 “slapen”)
8. Ik *fiets* naar mijn werk. (現在形の動詞 “fietsen”)
9. Jij *drinkt* koffie in de ochtend. (現在形の動詞 “drinken”)
10. Zij *schrijven* een brief naar hun vrienden. (現在形の動詞 “schrijven”)
前置詞の使い方練習
1. Ik ga *naar* school met de fiets. (場所や方向を表す前置詞)
2. Het boek ligt *op* de tafel. (場所を表す前置詞)
3. Wij wonen *in* een groot huis. (場所を表す前置詞)
4. Zij praten *over* het weer. (話題を表す前置詞)
5. De kat springt *onder* de stoel. (位置を表す前置詞)
6. Hij werkt *bij* een groot bedrijf. (場所・所属を表す前置詞)
7. De trein komt *uit* Duitsland. (出身・起点を表す前置詞)
8. Ik wacht *op* mijn vriend. (対象を表す前置詞)
9. Zij lopen *langs* het park. (経路を表す前置詞)
10. De lamp hangt *boven* de tafel. (位置を表す前置詞)
2. Het boek ligt *op* de tafel. (場所を表す前置詞)
3. Wij wonen *in* een groot huis. (場所を表す前置詞)
4. Zij praten *over* het weer. (話題を表す前置詞)
5. De kat springt *onder* de stoel. (位置を表す前置詞)
6. Hij werkt *bij* een groot bedrijf. (場所・所属を表す前置詞)
7. De trein komt *uit* Duitsland. (出身・起点を表す前置詞)
8. Ik wacht *op* mijn vriend. (対象を表す前置詞)
9. Zij lopen *langs* het park. (経路を表す前置詞)
10. De lamp hangt *boven* de tafel. (位置を表す前置詞)