直説法の現在形・過去形練習
1. Ik *werk* elke dag in de tuin. (現在形の動詞 “werken” の一人称単数形)
2. Hij *liep* gisteren naar school. (過去形の動詞 “lopen”)
3. Wij *eten* altijd om zes uur. (現在形の動詞 “eten”)
4. Jij *sprak* met de leraar gisteren. (過去形の動詞 “spreken”)
5. Zij *leest* elke avond een boek. (現在形の動詞 “lezen”)
6. De kinderen *speelden* in het park. (過去形の動詞 “spelen”)
7. Jullie *gaan* morgen naar Amsterdam. (現在形の動詞 “gaan”)
8. Ik *zag* een mooie vogel in de tuin. (過去形の動詞 “zien”)
9. Hij *denkt* vaak aan zijn familie. (現在形の動詞 “denken”)
10. Wij *wonen* in een groot huis. (現在形の動詞 “wonen”)
2. Hij *liep* gisteren naar school. (過去形の動詞 “lopen”)
3. Wij *eten* altijd om zes uur. (現在形の動詞 “eten”)
4. Jij *sprak* met de leraar gisteren. (過去形の動詞 “spreken”)
5. Zij *leest* elke avond een boek. (現在形の動詞 “lezen”)
6. De kinderen *speelden* in het park. (過去形の動詞 “spelen”)
7. Jullie *gaan* morgen naar Amsterdam. (現在形の動詞 “gaan”)
8. Ik *zag* een mooie vogel in de tuin. (過去形の動詞 “zien”)
9. Hij *denkt* vaak aan zijn familie. (現在形の動詞 “denken”)
10. Wij *wonen* in een groot huis. (現在形の動詞 “wonen”)
仮定法の練習
1. Als ik rijk *was*, zou ik een groot huis kopen. (仮定法過去形の動詞 “zijn”)
2. Als jij meer tijd *had*, zou je kunnen reizen. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)
3. Hij zou blij zijn als hij *kreeg* dat cadeau. (仮定法過去形の動詞 “krijgen”)
4. Wij zouden naar het strand gaan als het *zou* zonnig zijn. (仮定法助動詞 “zullen”)
5. Als zij harder *studieerde*, zou ze slagen. (仮定法過去形の動詞 “studeren”)
6. Jij zou beter voelen als je meer *sliep*. (仮定法過去形の動詞 “slapen”)
7. Als ik jou *was*, zou ik dat niet doen. (仮定法過去形の動詞 “zijn”)
8. Als het morgen niet *regende*, zouden we wandelen. (仮定法過去形の動詞 “regenen”)
9. Zij zouden komen als ze tijd *hadden*. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)
10. Als wij meer geld *hadden*, zouden we een auto kopen. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)
2. Als jij meer tijd *had*, zou je kunnen reizen. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)
3. Hij zou blij zijn als hij *kreeg* dat cadeau. (仮定法過去形の動詞 “krijgen”)
4. Wij zouden naar het strand gaan als het *zou* zonnig zijn. (仮定法助動詞 “zullen”)
5. Als zij harder *studieerde*, zou ze slagen. (仮定法過去形の動詞 “studeren”)
6. Jij zou beter voelen als je meer *sliep*. (仮定法過去形の動詞 “slapen”)
7. Als ik jou *was*, zou ik dat niet doen. (仮定法過去形の動詞 “zijn”)
8. Als het morgen niet *regende*, zouden we wandelen. (仮定法過去形の動詞 “regenen”)
9. Zij zouden komen als ze tijd *hadden*. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)
10. Als wij meer geld *hadden*, zouden we een auto kopen. (仮定法過去形の動詞 “hebben”)