1. Deze appel is *groter* dan die banaan. (groter = groter dan; 「より大きい」比較級)
2. Mijn huis is *kleiner* dan jouw huis. (kleiner = kleiner dan; 「より小さい」比較級)
3. Hij loopt *sneller* dan zijn broer. (sneller = sneller dan; 「より速く」比較級)
4. Dit boek is *interessanter* dan dat tijdschrift. (interessanter = interessanter dan; 「より面白い」比較級)
5. De rode jas is *duurder* dan de blauwe jas. (duurder = duurder dan; 「より高価な」比較級)
6. Haar haar is *langer* dan mijn haar. (langer = langer dan; 「より長い」比較級)
7. De film was *beter* dan ik had verwacht. (beter = beter dan; 「より良い」比較級、不規則)
8. Deze taart smaakt *lekkerder* dan die van gisteren. (lekkerder = lekkerder dan; 「より美味しい」比較級)
9. Mijn fiets is *nieuwer* dan die van mijn vriend. (nieuwer = nieuwer dan; 「より新しい」比較級)
10. Zij zingt *mooier* dan haar zus. (mooier = mooier dan; 「より美しい」比較級)

1. Dit is het *grootste* huis in de straat. (grootste = het grootste; 「一番大きい」最上級)
2. Zij is de *kleinste* van haar familie. (kleinste = de kleinste; 「一番小さい」最上級)
3. Hij is de *snelste* loper van de school. (snelste = de snelste; 「一番速い」最上級)
4. Dit is het *interessantste* boek dat ik ooit heb gelezen. (interessantste = het interessantste; 「一番面白い」最上級)
5. Dat was de *duurste* auto die ik heb gezien. (duurste = de duurste; 「一番高価な」最上級)
6. Zij heeft het *langste* haar van de klas. (langste = het langste; 「一番長い」最上級)
7. Dit is de *beste* film van het jaar. (beste = de beste; 「一番良い」最上級、不規則)
8. Het is het *lekkerste* gerecht dat ik ken. (lekkerste = het lekkerste; 「一番美味しい」最上級)
9. Dit is de *nieuwste* versie van het programma. (nieuwste = de nieuwste; 「一番新しい」最上級)
10. Zij zingt het *mooist* van allemaal. (mooist = het mooist; 「一番美しい」最上級)