1. *De* man loopt in het park. （ヒント：男性名詞は通常「de」です。）
2. Ik zie *het* huis aan de straat. （ヒント：中性名詞は通常「het」です。）
3. *De* auto is rood. （ヒント：「auto」は普通「de」です。）
4. Zij leest *het* boek. （ヒント：「boek」は中性名詞で「het」です。）
5. *De* kinderen spelen buiten. （ヒント：複数形の名詞はすべて「de」です。）
6. Wij kopen *de* bloemen. （ヒント：複数形の「bloem」は「de」です。）
7. Hij drinkt uit *het* glas. （ヒント：「glas」は中性名詞で「het」です。）
8. *De* fiets staat voor het huis. （ヒント：「fiets」は「de」です。）
9. *De* vrouw werkt in het ziekenhuis. （ヒント：「vrouw」は女性名詞で「de」です。）
10. Ik heb *het* cadeau gekregen. （ヒント：「cadeau」は中性名詞で「het」です。）

1. *De* appel ligt op tafel. （ヒント：果物名詞は通常「de」です。）
2. Het kind speelt met *de* bal. （ヒント：「bal」は「de」です。）
3. *Het* meisje zingt mooi. （ヒント：「meisje」は中性名詞ですが「het」です。）
4. Wij zien *de* sterren aan de hemel. （ヒント：複数形は「de」です。）
5. *Het* water is koud. （ヒント：「water」は中性名詞で「het」です。）
6. Hij heeft *de* jas aan. （ヒント：「jas」は「de」です。）
7. *Het* restaurant is dicht. （ヒント：「restaurant」は中性名詞で「het」です。）
8. *De* boeken liggen op de tafel. （ヒント：複数形「boeken」は「de」です。）
9. Zij koopt *het* brood elke dag. （ヒント：「brood」は中性名詞で「het」です。）
10. Ik begrijp *de* vraag niet. （ヒント：「vraag」は「de」です。）