オランダ語分詞練習1:過去分詞の使い方
1. Hij heeft een boek *gelezen* (lezenの過去分詞、完了形で使う)。
2. Wij zijn gisteren naar het park *gelopen* (lopenの過去分詞、動作の完了を示す)。
3. De brief is al *geschreven* door haar (schrijvenの過去分詞、受動態で使う)。
4. Zij heeft de kamer *gepoetst* (poetsenの過去分詞、完了形で使う)。
5. De film is vorige week *gedraaid* in de bioscoop (draaienの過去分詞、受動態)。
6. Ik heb mijn huiswerk *gemaakt* (makenの過去分詞、完了形で使う)。
7. De taart is net *gebakken* door mijn moeder (bakkenの過去分詞、受動態)。
8. Zij hebben het probleem *opgelost* (oplossenの過去分詞、完了形で使う)。
9. Het boek is al *gevonden* in de bibliotheek (vindenの過去分詞、受動態)。
10. Wij hebben de kaarten *gekocht* voor het concert (kopenの過去分詞、完了形で使う)。
2. Wij zijn gisteren naar het park *gelopen* (lopenの過去分詞、動作の完了を示す)。
3. De brief is al *geschreven* door haar (schrijvenの過去分詞、受動態で使う)。
4. Zij heeft de kamer *gepoetst* (poetsenの過去分詞、完了形で使う)。
5. De film is vorige week *gedraaid* in de bioscoop (draaienの過去分詞、受動態)。
6. Ik heb mijn huiswerk *gemaakt* (makenの過去分詞、完了形で使う)。
7. De taart is net *gebakken* door mijn moeder (bakkenの過去分詞、受動態)。
8. Zij hebben het probleem *opgelost* (oplossenの過去分詞、完了形で使う)。
9. Het boek is al *gevonden* in de bibliotheek (vindenの過去分詞、受動態)。
10. Wij hebben de kaarten *gekocht* voor het concert (kopenの過去分詞、完了形で使う)。
オランダ語分詞練習2:現在分詞の使い方
1. De *lopende* man is mijn buurman (lopenの現在分詞、形容詞的用法)。
2. Zij heeft een *zingen* meisje gezien (zingenの現在分詞、形容詞的用法)。
3. Het *spelende* kind lacht hard (spelenの現在分詞、形容詞的用法)。
4. Ik hoor de *fluitende* vogels in de ochtend (fluitenの現在分詞、形容詞的用法)。
5. De *werkende* mensen zijn moe na het werk (werkenの現在分詞、形容詞的用法)。
6. Hij kijkt naar de *zwemmende* eenden in de vijver (zwemmenの現在分詞、形容詞的用法)。
7. Het *rijdende* verkeer is druk vandaag (rijdenの現在分詞、形容詞的用法)。
8. De *lachende* kinderen spelen buiten (lachenの現在分詞、形容詞的用法)。
9. Zij leest een boek over *dansende* mensen (dansenの現在分詞、形容詞的用法)。
10. Het *brandende* vuur geeft warmte (brandenの現在分詞、形容詞的用法)。
2. Zij heeft een *zingen* meisje gezien (zingenの現在分詞、形容詞的用法)。
3. Het *spelende* kind lacht hard (spelenの現在分詞、形容詞的用法)。
4. Ik hoor de *fluitende* vogels in de ochtend (fluitenの現在分詞、形容詞的用法)。
5. De *werkende* mensen zijn moe na het werk (werkenの現在分詞、形容詞的用法)。
6. Hij kijkt naar de *zwemmende* eenden in de vijver (zwemmenの現在分詞、形容詞的用法)。
7. Het *rijdende* verkeer is druk vandaag (rijdenの現在分詞、形容詞的用法)。
8. De *lachende* kinderen spelen buiten (lachenの現在分詞、形容詞的用法)。
9. Zij leest een boek over *dansende* mensen (dansenの現在分詞、形容詞的用法)。
10. Het *brandende* vuur geeft warmte (brandenの現在分詞、形容詞的用法)。