オランダ語の一般的な前置詞の練習1
1. Ik woon *in* Amsterdam.(場所を表す前置詞。英語の”in”に相当します。)
2. De kat zit *op* de tafel.(物の上にあることを表す前置詞。英語の”on”に相当します。)
3. We gaan *naar* school.(目的地を表す前置詞。英語の”to”に相当します。)
4. Het boek ligt *onder* de stoel.(物の下にあることを表す前置詞。英語の”under”に相当します。)
5. Ik ben *bij* mijn vrienden.(誰かのそばにいることを表す前置詞。英語の”at”や”with”に相当します。)
6. De trein vertrekt *om* acht uur.(時間を示す前置詞。英語の”at”に相当します。)
7. Zij loopt *door* het park.(通り抜けることを表す前置詞。英語の”through”に相当します。)
8. Het schilderij hangt *aan* de muur.(接触していることを表す前置詞。英語の”on”や”at”に相当します。)
9. We komen *uit* Nederland.(出身や起点を表す前置詞。英語の”from”に相当します。)
10. De kinderen spelen *naast* de school.(隣接していることを表す前置詞。英語の”next to”に相当します。)
2. De kat zit *op* de tafel.(物の上にあることを表す前置詞。英語の”on”に相当します。)
3. We gaan *naar* school.(目的地を表す前置詞。英語の”to”に相当します。)
4. Het boek ligt *onder* de stoel.(物の下にあることを表す前置詞。英語の”under”に相当します。)
5. Ik ben *bij* mijn vrienden.(誰かのそばにいることを表す前置詞。英語の”at”や”with”に相当します。)
6. De trein vertrekt *om* acht uur.(時間を示す前置詞。英語の”at”に相当します。)
7. Zij loopt *door* het park.(通り抜けることを表す前置詞。英語の”through”に相当します。)
8. Het schilderij hangt *aan* de muur.(接触していることを表す前置詞。英語の”on”や”at”に相当します。)
9. We komen *uit* Nederland.(出身や起点を表す前置詞。英語の”from”に相当します。)
10. De kinderen spelen *naast* de school.(隣接していることを表す前置詞。英語の”next to”に相当します。)
オランダ語の一般的な前置詞の練習2
1. Hij zit *tussen* zijn vrienden.(二つのものの間を表す前置詞。英語の”between”に相当します。)
2. We gaan *tegen* de muur leunen.(物に寄りかかることを表す前置詞。英語の”against”に相当します。)
3. De winkel is *langs* de rivier.(沿っていることを表す前置詞。英語の”along”に相当します。)
4. Het cadeau is *voor* jou.(対象や目的を表す前置詞。英語の”for”に相当します。)
5. Zij loopt *over* de brug.(越えることを表す前置詞。英語の”over”に相当します。)
6. De hond rent *van* het huis weg.(起点を表す前置詞。英語の”from”に相当します。)
7. We spreken *met* de leraar.(一緒にいることや関わりを表す前置詞。英語の”with”に相当します。)
8. Het vliegtuig vliegt *boven* de wolken.(上空にあることを表す前置詞。英語の”above”に相当します。)
9. De sleutel ligt *achter* de deur.(後ろにあることを表す前置詞。英語の”behind”に相当します。)
10. Ze zitten *naast* elkaar in de klas.(隣接していることを表す前置詞。英語の”next to”に相当します。)
2. We gaan *tegen* de muur leunen.(物に寄りかかることを表す前置詞。英語の”against”に相当します。)
3. De winkel is *langs* de rivier.(沿っていることを表す前置詞。英語の”along”に相当します。)
4. Het cadeau is *voor* jou.(対象や目的を表す前置詞。英語の”for”に相当します。)
5. Zij loopt *over* de brug.(越えることを表す前置詞。英語の”over”に相当します。)
6. De hond rent *van* het huis weg.(起点を表す前置詞。英語の”from”に相当します。)
7. We spreken *met* de leraar.(一緒にいることや関わりを表す前置詞。英語の”with”に相当します。)
8. Het vliegtuig vliegt *boven* de wolken.(上空にあることを表す前置詞。英語の”above”に相当します。)
9. De sleutel ligt *achter* de deur.(後ろにあることを表す前置詞。英語の”behind”に相当します。)
10. Ze zitten *naast* elkaar in de klas.(隣接していることを表す前置詞。英語の”next to”に相当します。)