オランダ語間接疑問文練習①
1. Ik weet niet *waar* hij woont.(「彼はどこに住んでいるか」尋ねる疑問詞)
2. Kun je me vertellen *wanneer* de trein vertrekt?(「いつ」出発するかを尋ねる疑問詞)
3. Zij vraagt zich af *hoe* het weer morgen wordt.(「どのように」天気がなるかを尋ねる疑問詞)
4. We weten niet *of* hij vandaag komt.(「〜かどうか」を表す接続詞)
5. Ik vraag me af *waarom* hij zo laat is.(「なぜ」遅れているのか尋ねる疑問詞)
6. Hij kan niet zeggen *wie* de winnaar is.(「誰が」勝者かを尋ねる疑問詞)
7. We zijn benieuwd *wat* zij van het idee vindt.(「何を」意見として持っているか尋ねる疑問詞)
8. Vertel me *hoeveel* mensen er komen.(「どれくらいの数」尋ねる疑問詞)
9. Ik weet niet *waarom* hij niet opbelt.(「なぜ」電話しないのか尋ねる疑問詞)
10. Zij vraagt *wanneer* de vergadering begint.(「いつ」会議が始まるか尋ねる疑問詞)
2. Kun je me vertellen *wanneer* de trein vertrekt?(「いつ」出発するかを尋ねる疑問詞)
3. Zij vraagt zich af *hoe* het weer morgen wordt.(「どのように」天気がなるかを尋ねる疑問詞)
4. We weten niet *of* hij vandaag komt.(「〜かどうか」を表す接続詞)
5. Ik vraag me af *waarom* hij zo laat is.(「なぜ」遅れているのか尋ねる疑問詞)
6. Hij kan niet zeggen *wie* de winnaar is.(「誰が」勝者かを尋ねる疑問詞)
7. We zijn benieuwd *wat* zij van het idee vindt.(「何を」意見として持っているか尋ねる疑問詞)
8. Vertel me *hoeveel* mensen er komen.(「どれくらいの数」尋ねる疑問詞)
9. Ik weet niet *waarom* hij niet opbelt.(「なぜ」電話しないのか尋ねる疑問詞)
10. Zij vraagt *wanneer* de vergadering begint.(「いつ」会議が始まるか尋ねる疑問詞)
オランダ語間接疑問文練習②
1. Kun je me zeggen *waarom* hij dat deed?(「なぜ」そうしたのか尋ねる疑問詞)
2. Ik weet niet *hoe* ik dit probleem moet oplossen.(「どのように」解決するか尋ねる疑問詞)
3. Hij vraagt zich af *of* het morgen regent.(「〜かどうか」尋ねる接続詞)
4. We willen weten *wie* de nieuwe leraar is.(「誰が」新しい先生か尋ねる疑問詞)
5. Kun je me vertellen *wat* er is gebeurd?(「何が」起こったか尋ねる疑問詞)
6. Ik weet niet *wanneer* hij terugkomt.(「いつ」戻るか尋ねる疑問詞)
7. Ze vraagt zich af *hoeveel* het kost.(「どれくらいの量・値段」尋ねる疑問詞)
8. Hij kan niet uitleggen *waar* hij de sleutels heeft gelaten.(「どこに」鍵を置いたか尋ねる疑問詞)
9. We zijn benieuwd *of* zij meegaan.(「〜かどうか」を尋ねる接続詞)
10. Kun je me vertellen *wie* verantwoordelijk is?(「誰が」責任者か尋ねる疑問詞)
2. Ik weet niet *hoe* ik dit probleem moet oplossen.(「どのように」解決するか尋ねる疑問詞)
3. Hij vraagt zich af *of* het morgen regent.(「〜かどうか」尋ねる接続詞)
4. We willen weten *wie* de nieuwe leraar is.(「誰が」新しい先生か尋ねる疑問詞)
5. Kun je me vertellen *wat* er is gebeurd?(「何が」起こったか尋ねる疑問詞)
6. Ik weet niet *wanneer* hij terugkomt.(「いつ」戻るか尋ねる疑問詞)
7. Ze vraagt zich af *hoeveel* het kost.(「どれくらいの量・値段」尋ねる疑問詞)
8. Hij kan niet uitleggen *waar* hij de sleutels heeft gelaten.(「どこに」鍵を置いたか尋ねる疑問詞)
9. We zijn benieuwd *of* zij meegaan.(「〜かどうか」を尋ねる接続詞)
10. Kun je me vertellen *wie* verantwoordelijk is?(「誰が」責任者か尋ねる疑問詞)