オランダ語過去完了練習1
1. Hij *had* al gegeten toen ik arriveerde. (過去完了の助動詞は「had」)
2. Wij *hadden* de brief al geschreven voordat hij kwam. (過去完了の助動詞は「hadden」)
3. Zij *had* het boek gelezen voordat ze naar school ging. (過去完了の助動詞は「had」)
4. Jullie *hadden* de film gezien voordat het nieuws begon. (過去完了の助動詞は「hadden」)
5. Ik *had* de deur gesloten toen het begon te regenen. (過去完了の助動詞は「had」)
6. Hij *had* de taak voltooid voordat de leraar arriveerde. (過去完了の助動詞は「had」)
7. Wij *hadden* de uitnodiging ontvangen voordat het feest begon. (過去完了の助動詞は「hadden」)
8. Zij *had* haar huiswerk afgemaakt voordat ze ging spelen. (過去完了の助動詞は「had」)
9. Jullie *hadden* al geslapen toen ik belde. (過去完了の助動詞は「hadden」)
10. Ik *had* al koffie gedronken voordat ik naar het werk ging. (過去完了の助動詞は「had」)
2. Wij *hadden* de brief al geschreven voordat hij kwam. (過去完了の助動詞は「hadden」)
3. Zij *had* het boek gelezen voordat ze naar school ging. (過去完了の助動詞は「had」)
4. Jullie *hadden* de film gezien voordat het nieuws begon. (過去完了の助動詞は「hadden」)
5. Ik *had* de deur gesloten toen het begon te regenen. (過去完了の助動詞は「had」)
6. Hij *had* de taak voltooid voordat de leraar arriveerde. (過去完了の助動詞は「had」)
7. Wij *hadden* de uitnodiging ontvangen voordat het feest begon. (過去完了の助動詞は「hadden」)
8. Zij *had* haar huiswerk afgemaakt voordat ze ging spelen. (過去完了の助動詞は「had」)
9. Jullie *hadden* al geslapen toen ik belde. (過去完了の助動詞は「hadden」)
10. Ik *had* al koffie gedronken voordat ik naar het werk ging. (過去完了の助動詞は「had」)
オランダ語過去完了練習2
1. Zij *had* het licht uitgedaan voordat ze naar bed ging. (過去完了は「had + 過去分詞」)
2. Wij *hadden* de opdracht al gemaakt toen de docent kwam. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
3. Hij *had* zijn jas aangetrokken voordat hij naar buiten ging. (過去完了は「had + 過去分詞」)
4. Jullie *hadden* het nieuws gehoord voordat ik het vertelde. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
5. Ik *had* de trein gemist voordat ik bij het station aankwam. (過去完了は「had + 過去分詞」)
6. Zij *had* de taart gebakken voordat de gasten kwamen. (過去完了は「had + 過去分詞」)
7. Wij *hadden* onze koffers gepakt voordat we vertrokken. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
8. Hij *had* de presentatie voorbereid voordat de vergadering begon. (過去完了は「had + 過去分詞」)
9. Jullie *hadden* al besloten waar je heen ging voordat ik vroeg. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
10. Ik *had* mijn kamer opgeruimd voordat mijn ouders thuiskwamen. (過去完了は「had + 過去分詞」)
2. Wij *hadden* de opdracht al gemaakt toen de docent kwam. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
3. Hij *had* zijn jas aangetrokken voordat hij naar buiten ging. (過去完了は「had + 過去分詞」)
4. Jullie *hadden* het nieuws gehoord voordat ik het vertelde. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
5. Ik *had* de trein gemist voordat ik bij het station aankwam. (過去完了は「had + 過去分詞」)
6. Zij *had* de taart gebakken voordat de gasten kwamen. (過去完了は「had + 過去分詞」)
7. Wij *hadden* onze koffers gepakt voordat we vertrokken. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
8. Hij *had* de presentatie voorbereid voordat de vergadering begon. (過去完了は「had + 過去分詞」)
9. Jullie *hadden* al besloten waar je heen ging voordat ik vroeg. (過去完了は「hadden + 過去分詞」)
10. Ik *had* mijn kamer opgeruimd voordat mijn ouders thuiskwamen. (過去完了は「had + 過去分詞」)