オランダ語現在形と過去形の練習
1. Ik *loop* naar school.(現在形:「歩く」の現在形)
2. Jij *liep* gisteren naar huis.(過去形:「歩く」の過去形)
3. Hij *werkt* elke dag hard.(現在形:「働く」の現在形)
4. Wij *werkten* vorige week laat.(過去形:「働く」の過去形)
5. Zij *spreekt* Nederlands goed.(現在形:「話す」の現在形)
6. Jullie *spraken* met de leraar.(過去形:「話す」の過去形)
7. De hond *blaft* vaak.(現在形:「吠える」の現在形)
8. De kat *sliep* op de bank.(過去形:「眠る」の過去形)
9. Ik *lees* een boek.(現在形:「読む」の現在形)
10. Zij *lazen* de krant gisteren.(過去形:「読む」の過去形)
2. Jij *liep* gisteren naar huis.(過去形:「歩く」の過去形)
3. Hij *werkt* elke dag hard.(現在形:「働く」の現在形)
4. Wij *werkten* vorige week laat.(過去形:「働く」の過去形)
5. Zij *spreekt* Nederlands goed.(現在形:「話す」の現在形)
6. Jullie *spraken* met de leraar.(過去形:「話す」の過去形)
7. De hond *blaft* vaak.(現在形:「吠える」の現在形)
8. De kat *sliep* op de bank.(過去形:「眠る」の過去形)
9. Ik *lees* een boek.(現在形:「読む」の現在形)
10. Zij *lazen* de krant gisteren.(過去形:「読む」の過去形)
オランダ語未来形と完了形の練習
1. Ik *zal lopen* morgen naar school.(未来形:「歩く」の未来形、「zal + infinitief」構造)
2. Jij *hebt gelopen* naar huis.(完了形:「歩く」の完了形、「hebben + voltooid deelwoord」)
3. Hij *zal werken* volgende week.(未来形:「働く」の未来形)
4. Wij *hebben gewerkt* hard deze maand.(完了形:「働く」の完了形)
5. Zij *zal spreken* met de directeur.(未来形:「話す」の未来形)
6. Jullie *hebben gesproken* met de leraar.(完了形:「話す」の完了形)
7. De hond *zal blaffen* als hij honger heeft.(未来形:「吠える」の未来形)
8. De kat *heeft geslapen* de hele dag.(完了形:「眠る」の完了形)
9. Ik *zal lezen* dat boek binnenkort.(未来形:「読む」の未来形)
10. Zij *hebben gelezen* de krant vandaag.(完了形:「読む」の完了形)
2. Jij *hebt gelopen* naar huis.(完了形:「歩く」の完了形、「hebben + voltooid deelwoord」)
3. Hij *zal werken* volgende week.(未来形:「働く」の未来形)
4. Wij *hebben gewerkt* hard deze maand.(完了形:「働く」の完了形)
5. Zij *zal spreken* met de directeur.(未来形:「話す」の未来形)
6. Jullie *hebben gesproken* met de leraar.(完了形:「話す」の完了形)
7. De hond *zal blaffen* als hij honger heeft.(未来形:「吠える」の未来形)
8. De kat *heeft geslapen* de hele dag.(完了形:「眠る」の完了形)
9. Ik *zal lezen* dat boek binnenkort.(未来形:「読む」の未来形)
10. Zij *hebben gelezen* de krant vandaag.(完了形:「読む」の完了形)