1. Ik heb drie *boeken* gekocht. (Hint: libri sono oggetti che si possono contare singolarmente)
2. Er staan vijf *stoelen* in de kamer. (Hint: sedie sono oggetti numerabili)
3. Mijn zus heeft twee *katten*. (Hint: gatti si possono contare uno a uno)
4. We eten vier *appels* per dag. (Hint: mele sono frutti numerabili)
5. Hij heeft zeven *auto’s*. (Hint: automobili sono oggetti numerabili)
6. Op tafel liggen zes *borden*. (Hint: piatti sono oggetti che si contano)
7. Ik zie tien *mensen* in het park. (Hint: persone si contano individualmente)
8. Zij heeft acht *penningen*. (Hint: monete sono numerabili)
9. Er zijn drie *lampen* in de gang. (Hint: lampade sono oggetti numerabili)
10. We hebben vijf *stoeptegels* nodig. (Hint: piastrelle si contano)

1. Ik drink elke ochtend *melk*. (Hint: il latte è un liquido non numerabile)
2. Ze hebben veel *water* gedronken. (Hint: acqua è un nome non numerabile)
3. Er zit *suiker* in de koffie. (Hint: zucchero è una sostanza non numerabile)
4. We hebben weinig *ijs* in de vriezer. (Hint: ghiaccio è un nome non numerabile)
5. Hij gebruikt altijd *olie* om te koken. (Hint: olio è non numerabile)
6. Ze koopt vaak *kaas* in de supermarkt. (Hint: formaggio è non numerabile)
7. Er ligt veel *zand* op het strand. (Hint: sabbia è non numerabile)
8. Ik heb geen *tijd* om te praten. (Hint: il tempo è un concetto non numerabile)
9. We hebben nog wat *koffie* nodig. (Hint: caffè è non numerabile)
10. Ze maakt soep met veel *groenten*. (Hint: verdure è un nome plurale ma numerabile, attenzione!)