Esercizi passivi al presente
2. De brieven *worden* geschreven door de leraar. (Il verbo “worden” al plurale presente)
3. De ramen *worden* schoongemaakt door de schoonmaker. (Passivo presente con verbo “worden”)
4. De taart *wordt* gebakken door mijn moeder. (Singolare presente passivo con “wordt”)
5. De e-mails *worden* verstuurd door de assistent. (Plurale presente passivo)
6. De auto *wordt* gerepareerd door de monteur. (Singolare presente passivo)
7. De posters *worden* opgehangen door de studenten. (Plurale presente passivo)
8. De lessen *worden* gegeven door de docent. (Plurale presente passivo)
9. Het huis *wordt* geschilderd door de schilders. (Singolare presente passivo)
10. De koekjes *worden* gebakken door het bakkersteam. (Plurale presente passivo)
Esercizi passivi al passato
2. De brieven *werden* geschreven door de leraar. (Plurale passato passivo)
3. De ramen *werden* schoongemaakt door de schoonmaker. (Plurale passato passivo)
4. De taart *werd* gebakken door mijn moeder. (Singolare passato passivo)
5. De e-mails *werden* verstuurd door de assistent. (Plurale passato passivo)
6. De auto *werd* gerepareerd door de monteur. (Singolare passato passivo)
7. De posters *werden* opgehangen door de studenten. (Plurale passato passivo)
8. De lessen *werden* gegeven door de docent. (Plurale passato passivo)
9. Het huis *werd* geschilderd door de schilders. (Singolare passato passivo)
10. De koekjes *werden* gebakken door het bakkersteam. (Plurale passato passivo)