Esercizio 1: Perifrasi con “gaan” per esprimere il futuro
2. Jij *gaat* straks eten. (indicare un’azione che sta per accadere)
3. Wij *gaan* vanavond een film kijken. (azione futura con “gaan” + infinito)
4. Hij *gaat* volgende week verhuizen. (esprimere un progetto futuro)
5. Jullie *gaan* morgen vroeg opstaan. (usare “gaan” per un’intenzione futura)
6. Zij *gaat* volgende maand beginnen met de cursus. (azione futura pianificata)
7. Ik *ga* straks een boek lezen. (esprimere un’intenzione immediata)
8. De kinderen *gaan* straks naar school. (indicazione di un evento imminente)
9. Wij *gaan* volgende zomer op vakantie. (pianificazione futura)
10. Hij *gaat* vanavond naar het feest. (azione futura prevista)
Esercizio 2: Perifrasi con “moeten” per esprimere obbligo
2. Jij *moet* je huiswerk maken. (obbligo personale)
3. Wij *moeten* op tijd komen. (dovere generale)
4. Hij *moet* naar de dokter gaan. (necessità di fare qualcosa)
5. Jullie *moeten* stil zijn in de bibliotheek. (regola o obbligo)
6. Zij *moet* haar kamer opruimen. (obbligo imposto)
7. Ik *moet* morgen vroeg opstaan. (necessità personale)
8. De studenten *moeten* het examen afleggen. (dovere formale)
9. Wij *moeten* de regels volgen. (obbligo collettivo)
10. Hij *moet* zijn paspoort meenemen. (necessità per un’azione)