Esercizio 1: Condizionale presente con “zou” + infinito
2. Jij *zou meer water moeten drinken* als je gezonder wilde leven.
3. Wij *zouden een nieuwe auto kopen* als we genoeg geld hadden.
4. Hij *zou niet komen* als hij ziek was.
5. Jullie *zouden harder moeten studeren* als jullie de toets wilden halen.
6. Als zij vroeg opstond, *zou ze de trein halen*.
7. Ik *zou dat boek lezen* als ik meer vrije tijd had.
8. Als het regende, *zou ik binnen blijven*.
9. We *zouden samen gaan eten* als jij zin had.
10. Als jij harder werkte, *zou je sneller klaar zijn*.
Esercizio 2: Condizionale passato con “zou” + voltooid deelwoord
2. Jij *zou het bericht gelezen hebben* als je je e-mail controleerde.
3. Wij *zouden eerder vertrokken zijn* als we het weer hadden geweten.
4. Zij *zou het project afgerond hebben* als ze meer tijd had gehad.
5. Als jullie harder hadden gewerkt, *zouden jullie de deadline gehaald hebben*.
6. Ik *zou dat lied gezongen hebben* als ik niet ziek was geweest.
7. Als jij me gebeld had, *zou ik gekomen zijn*.
8. We *zouden meer geld bespaard hebben* als we minder hadden uitgegeven.
9. Hij *zou de wedstrijd gewonnen hebben* als hij beter getraind had.
10. Als zij was blijven wachten, *zou ze de bus genomen hebben*.