1. *Er* wordt hard gewerkt in dit bedrijf. (Indica que se trabaja mucho, sin especificar quién)
2. *Er* wordt hier niet gerookt. (Indica que no se permite fumar en este lugar)
3. *Er* wordt altijd op tijd begonnen. (Expresa que siempre se empieza a tiempo)
4. *Er* wordt veel gesproken over het nieuwe project. (Se habla mucho del nuevo proyecto)
5. *Er* wordt vandaag niet geluncht op kantoor. (Se indica que hoy no se almuerza en la oficina)
6. *Er* wordt hard gestudeerd voor het examen. (Se estudia mucho para el examen)
7. *Er* wordt veel gereisd door deze groep. (Este grupo viaja mucho)
8. *Er* wordt niet vaak gelachen tijdens de vergadering. (No se ríe mucho en la reunión)
9. *Er* wordt elke dag schoongemaakt in dit gebouw. (Se limpia todos los días el edificio)
10. *Er* wordt niet altijd naar de regels geluisterd. (No siempre se respetan las reglas)

1. *Het* moet hier stil zijn. (Se debe guardar silencio aquí, sin especificar quién)
2. *Het* kan moeilijk zijn om Nederlands te leren. (Puede ser difícil aprender holandés)
3. *Het* mag niet zonder toestemming. (No se permite sin permiso)
4. *Het* lijkt erop dat het gaat regenen. (Parece que va a llover)
5. *Het* wordt aangeraden om vroeg te komen. (Se recomienda llegar temprano)
6. *Het* is belangrijk om op tijd te zijn. (Es importante llegar a tiempo)
7. *Het* is nodig om de instructies te volgen. (Es necesario seguir las instrucciones)
8. *Het* schijnt dat hij vandaag niet komt. (Se dice que él no viene hoy)
9. *Het* blijft koud deze week. (Sigue haciendo frío esta semana)
10. *Het* voelt goed om te sporten. (Se siente bien hacer deporte)