Ejercicio 1: Completa con el futuro perfecto (zullen + voltooid deelwoord)
2. Over een jaar *zullen zij hun huis verkocht hebben*. (Hint: usa «zullen» + participio pasado + «hebben» para indicar acción futura completada)
3. Tegen die tijd *zal hij het rapport geschreven hebben*. (Hint: futuro perfecto = «zal» + participio pasado + «hebben»)
4. Volgende week *zullen wij de nieuwe regels begrepen hebben*. (Hint: usa «zullen» + participio pasado + «hebben»)
5. Binnen een uur *zal de trein vertrokken zijn*. (Hint: en futuro perfecto con verbos de movimiento se usa «zijn» en lugar de «hebben»)
6. Aan het eind van de dag *zullen jullie het project afgerond hebben*. (Hint: «zullen» + participio pasado + «hebben»)
7. Over een maand *zal zij haar diploma ontvangen hebben*. (Hint: futuro perfecto con «zal» + participio pasado + «hebben»)
8. Tegen 8 uur *zullen wij gegeten hebben*. (Hint: «zullen» + participio pasado + «hebben»)
9. Volgend jaar *zal hij zijn rijbewijs gehaald hebben*. (Hint: futuro perfecto con «zal» + participio pasado + «hebben»)
10. Binnen twee dagen *zullen zij het probleem opgelost hebben*. (Hint: «zullen» + participio pasado + «hebben»)
Ejercicio 2: Elige la forma correcta del futuro perfecto
(Hint: futuro perfecto requiere «zal» + participio pasado + «hebben»)
2. Over een week *zullen zij de kamer schoongemaakt hebben* / zullen zij de kamer schoonmaken.
(Hint: usa futuro perfecto con «zullen» + participio pasado + «hebben»)
3. Tegen de middag *zal hij aangekomen zijn* / zal hij aankomen.
(Hint: para verbos de movimiento en futuro perfecto se usa «zijn»)
4. Volgende maand *zullen wij de cursus afgerond hebben* / zullen wij de cursus afronden.
(Hint: futuro perfecto = «zullen» + participio pasado + «hebben»)
5. Binnen een uur *zal zij haar werk afgemaakt hebben* / zal zij haar werk afmaken.
(Hint: futuro perfecto con «zal» + participio pasado + «hebben»)
6. Aan het eind van het jaar *zullen jullie verhuisd zijn* / zullen jullie verhuizen.
(Hint: verbo de movimiento en futuro perfecto usa «zijn»)
7. Over twee dagen *zal hij het cadeau ontvangen hebben* / zal hij het cadeau ontvangen.
(Hint: futuro perfecto con «zal» + participio pasado + «hebben»)
8. Tegen volgende week *zullen wij het probleem opgelost hebben* / zullen wij het probleem oplossen.
(Hint: futuro perfecto con «zullen» + participio pasado + «hebben»)
9. Morgen *zal zij naar huis gegaan zijn* / zal zij naar huis gaan.
(Hint: verbo de movimiento con futuro perfecto usa «zijn»)
10. Binnen een maand *zullen zij het contract getekend hebben* / zullen zij het contract tekenen.
(Hint: futuro perfecto = «zullen» + participio pasado + «hebben»)