1. Hij liep naar huis, *terwijl* hij zijn boek las. (Ersetze „terwijl“ durch eine Partizipialkonstruktion)
2. Zij bleef thuis, *omdat* zij ziek was. (Verkürze den Nebensatz mit „omdat“)
3. Wij werken hard, *omdat* wij op tijd klaar willen zijn. (Nutze eine Infinitivkonstruktion)
4. De jongen speelt buiten, *terwijl* hij zijn huiswerk moet maken. (Verkürze mit Partizip)
5. Ik bel je, *nadat* ik mijn werk af heb. (Verwende eine verkürzte Form von „nadat“)
6. Zij eet haar lunch, *terwijl* ze naar muziek luistert. (Nutze ein Partizip zur Verkürzung)
7. Wij gaan naar de winkel, *omdat* wij boodschappen moeten doen. (Verkürze den Nebensatz)
8. Hij studeert hard, *omdat* hij examen wil slagen. (Verwende eine Infinitivkonstruktion)
9. De kinderen spelen, *terwijl* de ouders praten. (Verkürze mit Partizip)
10. Ik lees een boek, *terwijl* ik wacht op de bus. (Verwende eine Partizipkonstruktion)

1. Hij besloot te gaan, *omdat* hij geen tijd meer had. (Verkürze mit Infinitiv)
2. Zij bleef lachen, *ook al* was het moeilijk. (Verwende eine verkürzte Form)
3. Wij hopen te slagen, *omdat* we hard gewerkt hebben. (Nutze eine Infinitivkonstruktion)
4. Jij moet stoppen, *als* je moe bent. (Verkürze den Nebensatz)
5. De leraar gaf uitleg, *terwijl* de studenten notities maakten. (Verwende eine Partizipkonstruktion)
6. Ik blijf thuis, *omdat* ik me niet goed voel. (Verkürze den Nebensatz)
7. Zij werkt door, *hoewel* ze moe is. (Nutze eine verkürzte Form)
8. Wij gaan wandelen, *nadat* het geregend heeft. (Verkürze mit Partizip)
9. Hij belt later, *omdat* hij nu bezig is. (Verwende eine Infinitivkonstruktion)
10. De hond slaapt, *terwijl* het buiten regent. (Verkürze mit Partizip)